Reynershof en laatgoed den Rijnbergh

Reynershof en laatgoed den Rijnbergh op het Maxet.

De geschiedenis van de oorsprong van onze familienaam.

Inleiding

Reynershof is voor onze familie een belangrijke plek. Naar de naam van deze boerderij is immers onze familie genoemd. Dat gebeurde toen Win Engels in 1664 de aliasnaam Reyners gebruikte, de naam van de boerderij waar hij was gaan wonen. De achtergrond van die aliasnaam is uitgebreid toegelicht op de generatiepagina van Win Engels alias Reyners.

De boerderij dankt haar naam aan Reiner Verborch alias Aletten.  In de generatiepagina over Reiner staat een uitgebreide toelichting over hem en de boerderij Reynershof in die periode.

Omdat Reynershof (ook wel Te Reyners of Bi-j Reyners) in onze familiegeschiedenis zo'n belangrijke rol speelt wilde ik de geschiedenis van deze boerderij zo compleet mogelijk in beeld hebben. In deze paragraaf staat de informatie die ik daarover heb kunnen achterhalen.

De ontwikkeling

Ik heb er voor gekozen om de geschiedenis van Reynershof weer te geven in de vorm van een chronologie. Te beginnen bij de oudst beschikbare informatie, enzovoort. Door op die manier de verschillende informaties achter elkaar te zetten ontstaat vanzelf het verhaal en krijgen we inzicht in de ontwikkeling van de boerderij en haar bewoners.
 
Het begin

De oudste informatie over wat later onder andere Reynershof zal worden vinden we in het cijnsregister van de Laatbank Aldenhoven van het klooster St. Elisabethdal te Nunhem.
De prior van dit klooster, Peter Steghmans, werkt in 1612 het cijnsregister bij, met terugwerkende kracht tot 1610.

In cijns nr. 8 zien we voor het eerst een geografische omschrijving van de grond waarop de boerderij ligt die later Reynershof wordt genoemd:

Fragment cijns 8, legger cijnzen Laatbank Aldenhoven, 1610.

Transcriptie:
                       
Lem Geilen, achtenhalv
en alde groott, achtenhalven                             
hellinck, vier capuin ende een vastavens hoen van                                                         
seenen guet den Reinbergh geheiten, haldende acht
bonre an lande en
de xiij bonre an heiden, boos ende                                         
torffvin, geleg
en bij Syllenguet van den Schaer.   
Nunc Geyl Geylen, nunc Wilm, Geil Geilen soen.      (nunc = nu).                                                         
Modo Lem Aletten en
de Reiner Aletten, ider half.    (modo = enkel en alleen).             

Bron 18.

Deze eerste beschrijving spreekt van een goed "den Reinbergh". Later zien we dat dit landbouwveld op het Maxet lag, en nog steeds ligt. Deze beschrijving is ook heden ten dage nog gebruikelijk in het landschap aldaar.

De cijns is hier weergegeven in de manier van tellen van die tijd. Dat betekent dat "achtenhalven" in hedendaagse begrippen "acht-ten-half" of 7,5 betekent. De cijns is dus 7,5 aldegroot, 7,5 hellinck, 4 capuin en 1 hoen.
Af te dragen over het goed de Reinbergh, groot 8 bonre land en 13 bonre hei, bos en turfvennen, totaal dus ca 21 bonre (of boener/boender). Voor die tijd was dat een hele grote boerderij.

Uit de tekst kunnen we het volgende opmaken over de ontwikkeling van de Reinbergh.
De eerst genoemde eigenaar was Lem Geilen. Op het moment van opmaken van de cijns (in 1612) was de eigendom na Lem Geilen overgegaan op Geyl Geylen, daarna op diens zoon Wilm Geilen, en daarna, enkel en alleen, op Lem en Reiner Aletten, elk voor de helft.
Op het ijkmoment van 1610, waar de cijns begint, waren Lem en Reiner Aletten samen al eigenaar van de Reinbergh.

Uit deze cijns blijkt ook dat Lem Aletten over zijn helft cijns betaalde, voor het eerst in 1607 en tot en met 1616.
Reyner betaalde over zijn helft voor het eerst in 1611, en eveneens tot 1616.

Een aantal jaren later, in 1633, start de Laatbank Aldenhoven een nieuw cijnsregister. Prior van het klooster
St. Elisabethsdal was toen Hendrik Hamecker van Cranenborch.
Dit register bevat een cijns, nummer 47 (blz. 12), opgesteld in 1637, met de opvolger van de boven behandelde cijns:


Fragment cijns 47, 
legger cijnzen Laatbank Aldenhoven 1633-1683.

Transcriptie:
Nro. 47

                             Lem Gijlen goet geheyten den Rijnbergh --- 7½ alde groot

Nu Geyl Geyllen    --- 7½ hellinck --- 4 capuin --- 1 hoen, in ‘t audt leger-

als helder              boeck Nro. 30.

                             Dit goet is ontrint aen laent groot --- 8 boender ende 12 boender

                             omtrint aen hey, boss ende torffen gelegen bij Van de Schaers

                             goet.

Bron 1.

Bij het vergelijken van deze teksten zien we dat ze vrijwel naadloos aansluiten. Het gaat over hetzelfde laatgoed. De genoemde cijns is gelijk. Van de oppervlakte hei, bos, turfvennen is één boender minder genoteerd. Lem Geilen en
Geyl Geylen komen in beide cijnzen voor.

Op 15 mei 1604 doen Reiner, Lem en Giel Aletten afstand van de goederen die hen rechtens toekomen op grond van de huwelijks-voorwaarden en het testament van hun moeder Aleth Verborch. Reiner is niet bij de akte in Nederweert maar wordt vertegenwoordigd door Jan Verstralen van Heijthijsen. Lem en Giel zijn wel bij de akte (bron 3). Dit duidt erop dat Reiner toen zeer waarschijnlijk al in Heythuysen woonde.

Een getuigenis van Reyner Aletten van 14 augustus 1618, in zijn hoedanigheid als schepen van Heythuysen, bevestigt dat hij op dat moment op het Maxet woont. Die getuigenis vindt plaats voor presbiter Godefridus Quiten, de eerste pastoor van Leveroy, "int huys van Reyner". Hij getuigt "op syn bedt liggende" in aanwezigheid van "zijn naburen" Jeuck Scheven (wonend op Scheyvenhof in 1618) en Jan Gubbels (wonend op Gubbelshof in 1618), resp. zijn buurman en overbuurman(bron 4).
Van Lem Aletten heb ik dit soort "woon"-informatie niet gevonden. Het gedeelte wat eigendom was van Lem Aletten werd later aangeduid als Lem Aletten goed, en nog later als Lemmenhof. In analogie met Reynershof, waar Reyner woonde, lijkt het mij waarschijnlijk dat Lem Aletten ook wel echt op de Rijnbergh woonde (bron 2).


Samenvattend geven deze gegevens het beeld dat Reyner en Lem Aletten ergens voor 15 mei 1604 naar het Maxet zijn verhuisd, en daar gingen boeren op het "Lem Gijlen goet, geheyten den Rijnberg".
Dit goed was eerder het eigendom van Lem Geilen. Hij was de broer van Aelken Gielen, de moeder van Reiner en Lem Aletten (bron 19).
Na Lem Geilen (of Gijlen of Geylen of Gielen) waren zijn zoon Geyl Geylen en kleinzoon Wilm Geilen eigenaar van de Rijnbergh (bron 18, 19).
Het lijkt erop dat de nakomelingen van Lem Gielen afstand gedaan hebben van de goederen van hun vader. In een schepenbankakte van 6 november 1596 (of iets later) doet Gielis Gielen afstand van de goederen van zijn vader Lem Gielen. Deze laatste was daarvoor overleden (bron 19). Welke goederen precies wordt niet benoemd.
Waarschijnlijk daarna, nog in 1596 of 1597, verkregen Reiner en Lem Aletten, enkel en alleen (wordt nadrukkelijk bepaald) de eigendom van de Rijnbergh. In 1604 woonde Reiner Aletten in ieder geval al in Heythuysen, zoals boven al besproken. Dat sluit goed daarop aan.


De helft van dat goed (10 boener) en de boerderij waar Reiner woonde werd later naar hem genoemd: "Reynershof". De andere helft (10 boener), de buurboerderij op hetzelfde Lem Gijlen goet waar zijn broer Lem Aletten woonde, werd later "Lemmenhof" genoemd (bron 2).

Tussen 4 september en 14 september 1618 overlijdt Reyner Aletten.

Op 2 februari 1625 heeft Wilm Aletten, de zoon van Reyner, de helft van Reyner opgehalden. Hij wordt de nieuwe eigenaar van deze 10 boener (bron 1). Willem wordt ook de bewoner van deze helft.

Op 27 oktober 1636 wordt de helft (10 boener) van Lem Aletten verder verdeeld. Een kwart, of 2,5 boener, gaat naar Wilm Aletten, de zoon van Giel Aletten (een broer van Reyner en Lem Aletten). Een ander kwart, of 2,5 boener, gaat naar Hendrick Berben. Hij is getrouwd met Cornelia Aletten, een dochter van Giel Aletten en zus van Wilm Aletten
(Giel's-zoon).
Op 27 oktober 1637 is de andere helft van Lem's gedeelte, of 5 boener, opgehalden door Willem Aletten, de zoon van Reyner (bron 1).

In 1637 wordt in de opvolgende cijns, nummer 48, vermeld dat "Jaeck Scheyven op Maxett ligt met zijn huys en hoff, ter andere sijde aan Alitten goet". De familie Scheyven zijn de buren van de familie Alitten (bron 5). Hun hof wordt later "Scheyvenhof" genoemd. 
Dit is de eerste tekst waarin naar het gezamenlijk laatgoed van Reyner en Lem Aletten wordt verwezen als het "goed van de Alettens".

                               Fragment cijns 48, legger cijnzen Laatbank Aldenhoven 1633-1683.

                                                                        Transcriptie: Alitten goet                        Bron 5.                                                                     
                                                                       

Op 18 augustus 1670 overlijdt Willem Aletten, de zoon van Reyner. Met betrekking tot zijn 5 boener van Lem Aletten wordt vermeld dat kort daarna, op 3 januari 1671, de zus van Willem Aletten "deze hof" opgehalden heeft. Helder van deze 5 boener wordt Wijn Ingels, de echtgenoot van Cornelia Aletten, dochter van Willem Aletten (bron 1).

In 1677 of eerder overlijdt Win Engels alias Reyners (bron 6).
Op 27 mei 1682 wordt Giel Aletten, de zoon van Willem Aletten, de principale helder. Hij is verantwoordelijk voor de cijns van heel het laatgoed (bron 6). 

Op 31 januari 1688 heeft Henrick Engels alias Reners, zoon van Win Engels, van de erfgenamen van Win Engels (zijnde hijzelf en zijn drie zussen Gertrudis, Joanna en Maria), "gegolden 4 boener lant, in den Rijnbergh gelegen, rondom Theunis Reners" (bron 6). Henrick koopt zijn drie zussen uit en verwerft 4 boener land uit het geheel van 10 boener van Reynershof. Ik denk dat hij op deze grond de boerderij "Winnen" heeft gesticht (bron 2).
Dat de verworven vier boener "rondom Theunis Reners" ligt strookt met het feit dat Theunis Reners zijn buurman is. Anthonius Horix is getrouwd met Maria Lemmen en zij wonen samen op Reynershof. Vandaar dat zijn aliasnaam Theunis Reners is.

In 1692 wordt in de geupdate cijnstekst de verplichting opnieuw omschreven: "Die bezitters van Alettenhof op Maxholt, van het goed den Rijnbergh geheyten, gelegen bij het goed van de Schoir". Er wordt met deze formulering verwezen naar alle bezitters
samen van de goederen van Alettenhof, het geheel (bron 6). De grootte in boener en de hoogte van de cijns is precies hetzelfde als in bovenstaande transcriptie, de situatie in 1637 (bron 1).

Ook in 1692 wordt de buurboerderij Scheyvenhof benoemd in relatie tot Aletten. In de opvolgende cijns nummer 48  staat vermeld "Willem Scheijven…van Laemengoet, huys hoff en aenhanck genaemt Scheijvenhoff, op Maxholt gelegen…ter eenre langs Hulskenslant, ter andere langs Alettengoed" (bron 7). Willem Scheyven, de zoon van Jaeck Scheyven woont naast Willem Aletten, de zoon van Reiner Aletten. 

Op 12 december 1722 wordt Wijnart Reijners, de zoon van Henrick Engels alias Reners, tot helder gesteld van het gehele laatgoed de Rijnbergh, na de dood van Giel Aletten (op 11-7-1722).  Wijnart is helder en betaalt de cijns van het hele laatgoed (bron 8). Hij overlijdt 3-1-1731. 

In 1728 maakt de pastoor van Heythuysen, Petrus Franciscus Linckens, een overzicht van alle grondeigenaren die "emolumenta" betalen aan de kerk (eigenlijk een soort vaste belasting verbonden aan de grond) (bron 9).
Ook  de eigenaren van alle boerderijen van de Rijnbergh betalen samen de emolumenta . Uit de formulering kun je de huidige en historische woonsituatie afleiden.
Op pagina 39 wordt vermeld dat Lem Aletten 1/2 vat rogge betaalt. Pagina 50 vermeldt dat Reyner Aletten ook 1/2 vat rogge betaalt. Dit was de situatie vóór 1618, want toen overleed Reyner. Dit bevestigt ook dat hun beider boerderijen even groot waren. Deze "belastingen" werden daarna door hun opvolgers betaald.

In 1730 maakte dezelfde pastoor Linckens een overzicht van alle gezinnen in zijn parochie, met een volgnummer. Hieruit viel voor hem af te leiden hoeveel zielen zijn parochie telde en waar ze woonden. Dat laatste is in dit verband voor ons nu ook handig (bron 10).

Voor de boerderij van Lem Aletten zijn de opvolgers: Willem Aletten, Giel Aletten en Heijlken Berben. Samen betalen zij 1/2 vat rogge. En daarna Dirick Aletten en Jan Venmans.
Dirick Aletten woont in 1730 op "Lemmen"(1) (Linckens huisnummer 147) en Jan Venmans woont in 1730 ook op "Lemmen"(2) (Linckens huisnummer 146).
Voor de boerderij van Reyner Aletten zijn de opvolgers: Winn Reyners en Teunis Horrix. Zij wonen met hun gezinnen waarschijnlijk samen in de hoeve van voorheen Reyner Aletten en zijn zoon Willem Aletten. Ook zij betalen samen
1/2 vat rogge.
Daarna wonen daar Peter Reyners en Wynert Reyners. Peter Reyners is de aliasnaam van Petrus Hulskens. Hij woont met zijn gezin in 1730 op de boerderij met Linckens huisnummer 149. Wynert Reyners, zoon van Henrick Engels alias Reners, woont in 1730 met zijn gezin op de boerderij van zijn vader, Linckens adres nr 148.

In het schema hieronder staat het bovenstaande kernachtig samengevat.

In 1731 wordt na het overlijden van Wijnaert Reiners (op 3 januari 1731) een nieuwe principale helder aangewezen.
"Op 13 februari 1731 hebben Dirck Aletten, Peter Hulskens en Jan Venmans opgehalden en gereliveert op het hoofd van Hendrick Reiners het goet genaempt den Rijnbergh, bij den geude van den Schoor gelegen" (bron 11).   
"Hendrick Reyners, oudt ongeveer 14 jaar, is tot helder gesteld van dit laatgoed, waaruit als leste helder verstorven is Wijnaert Reiners" (bron 8).

Een nadere beschouwing leert dat Dirck (Theodorus) Aletten op "Lemmenhof" (Linckens nr 147) woont, Peter Hulskens woont op "Reynershof" (Linckens nr 149), Jan Venmans woont op "Lemmenhof" (Linckens nr 146) en Hendrick Reiners (geb. 1716, 14 jaar oud) woont op de boerderij van zijn vader Winocus Reyners (Linckens nr 148) (bron 10).   
Samen vertegenwoordigen zij alle vier de boerderijen op het laatgoed den Rijnbergh. En samen wijzen zij de nieuwe principale helder aan, de zoon van de vorige principale helder, ook al is deze pas 14 jaar.

In de census van pastoor Linckens uit 1730 wordt voor de eerste keer de naam "Reyners" gebruikt voor de boerderijen op de landbouwgrond van voorheen Reyner Aletten.
Samen worden deze twee adressen onder het kopje "Reyners" opgenomen. Waarbij de volgorde in de lijst impliceert dat adres nummer 148 "Winnen" is en adres nummer 149 "Reyners".
De boerderijnaam Reynershof is dus voor het eerst opgeschreven in 1730 (bron 2).


                             Fragment Census Parochiae de Heythuysen met adres Reyners, 1730.

                                                           Bron 10.

In 1766 actualiseert de opvolgende pastoor van Heythuysen, Joannes Geenen, de census. In zijn inventarisatie staat:
*Reiners (hof), adres nummer 111. Bewoners: Antonius Vossen x Elisabeth Hulskens.
*Winnen, adres nr 112. Bewoners: Joannes Sijben x Joanna Janssen.
Deze boerderijen liggen tussen nummer 110 (Scheyvenhof) en nummer 113 (Lemmenhof) (bron 12).


Fragmenten Enumeratio Animarum Parochiae de Heythuysen met adressen Reiners en Winnen, 1766.

Bron 12.

In 1766 wordt de boerderijnaam "Winnen" voor het eerst opgeschreven.

De recente geschiedenis

Hieronder staat een foto van Reyndershof uit 1935. Met de eronder staande tekst staat deze in het boekje "Wet se nog wie Leivere waas?". Opgesteld door Johan Slabbers en uitgegeven in het kader van het 365-jarig bestaan van de parochie Leveroy in 1982 (bron 13).

Op deze foto staat nog een gedeelte van Reyndershof uit 1730, namelijk het gedeelte geheel rechts op de foto, achter de halfronde poort van de carréhoeve.
Toen het oude Reyndershof versleten was bouwde men in 1810 een nieuwe boerderij ervoor. Het oude gedeelte werd als schuur gebruikt en zo ontstond de carrévorm. Het voorste gedeelte van de hof op deze foto is dus van 1810 (bron 16).

"26. Op Maxet lag de, in 1969 afgebroken, Reyndershof. Een der mooiste en grootste boerderijen van Leveroy.
Omstreeks 1935 woonde er de familie Baetsen. V.l.n.r. Veldwachter Nillissen*, Trui Baetsen (Scheyven Trui),
dochter Mia (Baetsen), Wulhelmus Baetsen (Scheyven Helm) en Anna Baetsen." Bron 13.
*correctie Arno Gubbels: het is niet veldwachter Nelissen, maar Nillissen (bron 14, pag 261).

Over deze foto heb ik gecorrespondeerd met Arno Gubbels, zoon van Anna Baetsen (bron 15).

De familie Baetsen werd ook "Scheyven" genoemd (alias), omdat ze daarvoor op "Scheyvenhof" (de buurboerderij, zie landkaartje onder) hadden gewoond (bron 14 en 15).

De familie Baetsen heeft tot medio 1920 op Scheyvenhof gewoond, als pachters (waarschijnlijk vanaf ca 1850 al). De familie Scheyven verkocht in 1917 de hoeve Scheyvenhof aan de kinderen Kessels, waarna de familie Baetsen de ernaast gelegen hoeve Reyndershof kocht en daar medio 1920 ging wonen.
Anna Baetsen is nog net op Scheyvenhof geboren. Mia Baetsen is daarna nog geboren, op "Reyndershof", als enige 
(bron 15 en 16).
De familie Baetsen heeft er tot in de begin jaren van 1960 gewoond. Daarna heeft Sjaak Rutten er nog gewoond tot de ruilverkaveling. Na de ruilverkaveling is ze in 1969 (helaas) afgebroken (bron 16).

Hieronder een laatste foto van Reyndershof uit de jaren '50/begin jaren '60 vorige eeuw (bron 17):

Tegenwoordig hoort deze plaats bij Scheyvenhof (huisnummer 10) en is het een campingplaats. Het hedendaagse adres is (het perceel rechts naast) Scheyvenhofweg 10, 6093 PR Heythuysen (op het Maxet). Hieronder een overzicht van de locatie waar ze heeft gestaan (bij de blauwe pijl):


De beleving van Reynershof

Reynershof is afgebroken. We kunnen er niet meer naar toe en over de binnenplaats lopen om de sfeer te proeven.

Arno Gubbels vertelde me een een tijd geleden dat er in het openluchtmuseum in Bokrijk (Genk, Belgie) een boerderij staat die precies de uitstraling heeft die Reynershof ook had. Toen hij door de hoofdpoort de binnenplaats opliep was het net alsof hij "thuis" kwam op de hof waar zijn moeder opgroeide.

Op 18 juli 2020 heb ik deze boerderij bezocht.
Ze stond oorspronkelijk in St. Truiden, Bernissem, en is daar in 1971 afgebroken en verplaatst naar Bokrijk. 
De carré-boerderij, die het Duifhuis werd genoemd, is net als Reynershof, niet één gebouw, maar een complex van gebouwen. Het poortgebouw met stalling, het woonhuis, het bakhuis, de koe- en paardenstal en de schuren staan opgesteld in een vierkant, dat bij deze boerderij niet volledig is gesloten. Een deel van de gebouwen is in steen, met name de woontoren en het woonhuis. De woontoren is het oudste gedeelte en gaat terug tot 1663.
Het Duifhuis ontleent zijn naam aan het feit dat de vroegere bewoners het "duifrecht" had, het recht om duiven te mogen houden. Boven in de woontoren zijn de duivengaten nog te zien.

De foto's hieronder geven een impressie van deze boerderij. Het geeft een beeld van hoe het er vroeger op Reynershof  ongeveer heeft uitgezien.

  • Titel dia

    Schrijf uw onderschrift hier
    Knop
  • Titel dia

    Schrijf uw onderschrift hier
    Knop
  • Titel dia

    Schrijf uw onderschrift hier
    Knop
  • Titel dia

    Schrijf uw onderschrift hier
    Knop
  • Titel dia

    Schrijf uw onderschrift hier
    Knop
  • Titel dia

    Schrijf uw onderschrift hier
    Knop
  • Titel dia

    Schrijf uw onderschrift hier
    Knop
  • Titel dia

    Schrijf uw onderschrift hier
    Knop
  • Titel dia

    Schrijf uw onderschrift hier
    Knop

Interpretaties

Uit de bovenstaande chronologie zijn nog een aantal dingen af te leiden die ik hier onder wat meer expliciet wil maken.

Uit de inventarisatie blijkt dat het gehele laatgoed, dat aanvankelijke door de Alettens werd bewoond, SAMEN ook wel Alettenhof werd genoemd. Lem Gijlen goet, de Rijnbergh en Alettenhof zijn drie benamingen voor hetzelfde onroerend goed.         
In alle stukken van de laatbank Aldenhoven wordt gesproken over Alettenhof of de Rijnbergh (of de eerste keer Lem Gijlen goet). En dus niet over Reynershof en Winnen en Lemmenhof. In hun optiek ook logisch want de Rijnbergh of Alettenhof was het laatgoed wat de verschuldigde cijns moest opbrengen, en niet de afzonderlijke boerderijen.

De boerderij van Reyner Aletten, op zijn helft van het Lem Gijlen goet geheten de Rijnbergh, werd later "Reynershof " genoemd. Reynershof was het huidig adres: Scheyvenhofweg, perceel rechts langs nr. 10, 6093 PR Heythuysen.   

De boerderij van Lem Aletten, op de andere helft van het Lem Gijlen goet geheten de Rijnbergh, werd eerst
"Lem Alettengoet" genoemd (bron 6) en later "Lemmen" (-hof) (bronnen 10 en 12), en bestond uit twee boerderijen (Linckens 146 en 147). "Lemmenhof" is huidig adres Leveroyseweg 18, 6093 NE Heythuysen.

"Winnen" is afgesplitst van Reynershof. Huidig adres: Scheyvenhofweg 8, 6093 PR Heythuysen. Dit is aannemelijk omdat ten eerste Henrick Engels in 1688 van de erfgenamen van Win Engels vier boener land verwerft, uit de helft van Reyner Aletten. Ten tweede omdat in 1728 Winocus, bewoner van Winnen, samen met Petrus Hulskens alias Reyners, bewoner van Reynershof, de kerk "emolumenta", van voorheen alleen Reyner Aletten, moesten opbrengen.
Dat impliceert dat Winnen en Reyners vroeger één object waren, met later twee boerderijen (Linckens 148 en 149).    Vóór Petrus en Winocus werden deze emolumenta opgebracht door Winn Reyners (= Win Engels) en Teunis Horrix, getrouwd met Maria Lemmen alias Reyners. Het lijkt erop dat Win Engels alias Reyners en zijn gezin woonden op de boerderij Reyners, waar ook het gezin van Antonius Horix en Maria Lemmen alias Reyners woonden. 

De naam "Reyners" (-hof) is voor het eerst vastgelegd in de parochiecensus van 1730 (bron 10). Als onze familienaam Reyners komt hij voor het eerst voor bij Wyn Reyners (1664), afgeleid van het patroniem Reyners en van de boerderij waar hij dan woont. Wyn trouwt de kleindochter van Reyner Aletten, Cornelia. Haar vader Willem Aletten wordt onder het alias Reijnders begraven (1670).     

De naam "Winnen" (-hof) is voor het eerst vastgelegd in de parochiecensus van 1766 (bron 12).

Samenvattend

Deze informatie leidt tot het volgende "grote plaatje" van de ontwikkeling van deze boerderijen en haar bewoners:
De eerst bekende eigenaar van de Rijnbergh was Lem Geilen of  Gielen. Zijn nakomelingen doen afstand van de goederen van hun vader. Reyner en Lem Aletten, neven van Lem Gielen, verkregen rond 1596/1597 de eigendom van het Lem Gijlen goet, de Rijnbergh, elk voor de helft. Zij gaan daar beiden ook wonen. Reyner's helft wordt later Reynershof genoemd. Na hem woont zijn zoon Willem Aletten op Reynershof.
In 1659 trouwt Win Engels met Willem Aletten's dochter Cornelia. Win noemt zich daarna Wyn Reyners, voor het eerst in 1664. Dat duidt erop dat Win Engels ook daadwerkelijk woonde op de boerderij van zijn schoonfamilie. 
In 1670 overlijdt Cornelia's vader Willem Aletten. In 1677, of eerder, overlijdt ook Win Engels. Zijn vrouw Cornelia is dan al eerder overleden.       
In 1688 verwerft Henricus, Win Engels' zoon, dan 28 jaar oud, 4 boener land uit de erfenis van zijn vader, uit het perceel van Reynershof. Ik denk dat hij daarna op die grond zijn eigen boerderij heeft gesticht.
In 1730 komt bij de parochiecensus de naam "Reyners" (-hof) voor het eerst voor als naam van de boerderij van voorheen Reyner Aletten. Onder de naam Reyners staan in de lijst van Linckens twee adressen. Dat waar Reyner en Willem Aletten voorheen woonden, en waar op dat moment Maria Lemmen alias Reyners woont (nr. 149). En het adres waar in 1730 Winocus, de zoon van Henricus Engels alias Reijnders, dan woont (nr. 148). De boerderij op die plek wordt niet onder een eigen naam vermeld.
In de parochiecensus van 1766 wordt deze laatste boerderij vermeld onder de eigen naam "Winnen". Het lijkt er daarmee op dat ze is genoemd naar Winocus of Wijnandus Reijners (geb. 1687), en indirect naar zijn opa Win Engels, waar hij naar is vernoemd.


Bronnen

1.  RHCL 14.D035 Archief klooster St. Elisabethsdal, Nunhem inv.nr 148 B, legger cijnzen Laatbank Aldenhoven
     1633-1683, blz. 12, cijns nr 47, dateert 1637.
2.  Chronologie met betrekking tot het Lem Gijlen goet, de Rijnbergh, Alettenhof; een analyse, Henk Reijnders,
      Ospel 5 februari 2021.
3.  RHCL 01.008 Archief Schepenbank Nederweert, inv. nr. 28 (goedenisboek 1596-1625), fol. 63v (beschadigd en slecht
      leesbaar). Afstandsverklaring kinderen Aletten, 15 mei 1604.
4.  RHCL 01.063 Archief graafschap Horn inv.nr 421 Bijlage civiele rol van Neer, dateert 1618. 
5.  RHCL 14.D035 Archief klooster St. Elisabethsdal, Nunhem inv.nr 148 B, legger cijnzen Laatbank Aldenhoven
      1633-1683, blz. 12, cijns nr 48, dateert 1637.
6.  RHCL 14.D035 Archief klooster St. Elisabethsdal, Nunhem inv.nr 149, legger cijnzen Laatbank Aldenhoven
     1684-1731, fol. 28, cijns nr 47, dateert 1692.
7.  RHCL 14.D035 Archief klooster St. Elisabethsdal, Nunhem inv.nr 149, legger cijnzen Laatbank Aldenhoven
     1684-1731, fol 28v, nr 48, dateert 1692.
8.  RHCL 14.D035 Archief klooster St. Elisabethsdal, Nunhem inv.nr 150, legger cijnzen Laatbank Aldenhoven
      1728-1731, fol. 86, cijns nr 72, dateert 1728.
9.   Registrum pastorale a me Petro Francisco Linckens, anno 1728.
10. Census Parochiae de Heythuysen, anno 1730, Petro Francisco Linckens.
11. RHCL 14.D035 Archief klooster St. Elisabethsdal, Nunhem inv.nr 483, Relivement Hendrick Reiners, 13-2-1731.
12. Enumeratio Animarum Parochiae de Heythuysen, anno 1766, curante Joannes Geenen.
13. "Wet se nog wie Leivere waas?", Johan Slabbers, Drukkerij Beijnsberger BV te Heythuysen, 1982, pag. 31.
14. "Heitser minse vertèlle...", Heemkundevereniging Heitse, 2014, artikel "Knecht op de boerderij van de familie
       Gubbels", door Arno Gubbels, pag. 255-263.
15. Mailwisseling met Arno Gubbels inzake Reijndershof, 23 juni 2020.
16. "Reijndershof", notitie van Arno Gubbels voor Heemkundevereniging Heitse, 27-3-2021.
17. Mailwisseling met Johan Slabbers inzake datering foto Reijndershof, 29-9-2021.

18. RHCL 14.D035 Archief klooster St. Elisabethsdal, Nunhem inv.nr 148 A, legger cijnzen Laatbank Aldenhoven,
       blz 9. deelregister 3, fol. 2 cijns nr. 8, dateert 1610.
19. Notitie inzake de genealogie van Lem Gielen, Henk Reijnders, Ospel 31 oktober 2021.
20. “Limburgse voorouders”, Régis de la Haye, Maastricht, 2005.
21.“Oud schrift in Limburg”, Truus Roks, RHCL, Zutphen, 2011.


Share by: